“Ik wil mensen met kunst in contact brengen”

– Een gesprek met kunstcriticus Daan Rau

Geflankeerd door muren van literatuur, filosofie- en kunstboeken en kunstwerken met een verhaal, dwingt Daan Rau sowieso ontzag af. Hij laat zich welgevallig bevragen, maar zijn sierlijke uitspraken meanderen, net zoals hij zelf wiebelt in de comfortabele zetel in zijn bibliotheek. Het gesprek gaat soms ver in de tijd terug en kantelt in anekdotes – die niet allemaal gepubliceerd moeten worden. Zijn focus blijft nochtans heel scherp en alles heeft bijgedragen tot de metamorfose van ‘Handelsreiziger in tentoonstellingen’, zoals hij zichzelf op een bepaald moment noemt, naar fervent promotor van een dagelijkse portie kunst.

Misschien toch heel kort even je achtergrond situeren. En hoe je tot kunstcriticus geëvolueerd bent.

Voor alle duidelijkheid de benaming kunstcriticus, dat komt niet van mij hoor. Dat is mij een beetje opgelegd. Maar goed, van jongs af aan was er wel kunst in de familie, thuis, bij mijn grootouders. En ik was wel geïnteresseerd. Ik ging als twaalfjarige wel eens een galerie binnen. Op school was ik al bezig met tentoonstellingen. Zelf heb ik nooit de ambitie gehad om kunstenaar te worden. Dat neemt niet weg dat ik wel iets creatiefs in mij had: etaleren van dingen, combinaties maken. Ik studeerde later filosofie en maatschappelijk werk. Mijn stage was bij de vzw Scheppende Handen. En doordat ik al wat ouder was en ervaring had in de jeugdbeweging en actief was in de jeugdraad, kreeg ik carte blanche om een tentoonstelling te organiseren. En ik wou er per se iets meer van maken. Tonen dat dat meer kan teweegbrengen dan iets neerzetten en wachten tot er volk op af zou komen. Ik bracht verschillende groepen mensen naar de tentoonstelling. Ik zorgde voor lezingen en films, een brede omkadering. Dat sloeg aan. Zelfs in die mate dat ik er mijn thesis over gemaakt heb: dat een tentoonstelling kon helpen mensen te vormen. Na mijn legerdienst kon ik bij Scheppende Handen aan de slag. Als enige op de payroll – ik was baas van mezelf wat de deur opende om heel wat tentoonstellingen te maken. Later liet ik het in oorsprong katholieke Scheppende Handen vervellen tot een meer pluralistische organisatie onder de naam Amarant. Dat zorgde er ook voor dat ik weer andere dingen kon doen. Een belangrijke tentoonstelling, die twee jaar rondreisde, was er één rond geweld. Het werd zelfs even een rel omdat men aanstoot nam aan enkele kunstwerken. Die werden in Malle op vraag van de burgemeester verwijderd, maar tijdens de rondleidingen nam ik ze gewoon mee, censuur is ook een vorm van geweld. We haalden er zelfs de voorpagina van de krant mee.

Die interactie met de bezoeker vind je wel belangrijk?

Het heeft me altijd geboeid hoe mensen naar kunst kijken. Mensen in contact brengen met kunst is altijd mijn drijfveer geweest. Ik heb daarbij ook oog gehad voor het educatieve aspect. Als ik een rondleiding gaf voor jongeren liet ik ze eerst een relax-oefening doen. Ik heb eens een groep op een jongerenkamp een uur – en dat is heel lang – laten kijken naar werken, om van daaruit verder in te gaan op wat het voor hen betekende. Ook als je vertrekt van een toegankelijk werk, kan je toch nog een betere ervaring hebben als je er meer over weet. Wie de kunstenaar was, de achtergrond waartegen het werk gemaakt is enzovoorts. Hoe meer je kijkt, hoe meer je ziet. Maar je moet natuurlijk willen kijken. Ik volg Marcel Duchamp die vond dat naast de betekenis van de kunstenaar de bezoeker ook zijn betekenis kan geven aan het kunstwerk en zo mee het kunstwerk maakt. Je moet er alleen tijd voor nemen en open staan voor nieuwe ervaringen.

Hoe zie je je rol als kunstcriticus?

Als kunstcriticus speel je daar een heel belangrijke, faciliterende rol in. Het is alleen zaak om niet al te sturend te werken of dingen te gaan schrijven die wellicht helemaal niet in het werk zitten. Ik vertrek daarom heel graag vanuit het werk zelf – wat zie je, waar verwijst het naar, wat roept het op? Als niemand er naar kijkt, is er ook niks. Dus daar speel je wel een rol, om dat op gang te trekken. Dat kan over technische zaken gaan. Of het werk gewoon slecht gemaakt is of niet. Maar dat wil nog niet zeggen dat het een slecht werk is. En omgekeerd geldt dat ook natuurlijk.  

Voor veel mensen begint kunstkijken bij de afweging ‘is het schoon’?

Ik wil vooral dat kunst mensen raakt, hen prikkelt en dat er meer te zien is dan ze misschien op het eerste zicht dachten. Op die manier gaat het niet zozeer over mooi of lelijk. Niet alle kunstwerken zijn bedoeld om boven de sofa te passen, en niet iedereen moet een sofa kopen die bij een werk past. Ik vind het wel jammer als mensen te vlug breken op werk dat niet aan het klassieke schoonheidsideaal voldoet. Schoonheid kan in alles zitten. Dat vind ik dan ook weer mijn taak als criticus, om de toegang tot kunst vlotter te laten verlopen.

Je schreef vroeger ook al?

Natuurlijk, als je een tentoonstelling maakt, dan moet je ook teksten maken. Ik kon sowieso goed ‘klappen’, dus werd ik ook gevraagd om teksten te schrijven voor de kunstenaars of voor inleidingen. Ik wou dan vooral toegankelijke teksten maken. Om mensen aan het denken te zetten, eerder dan hen gedachten op te leggen. Mensen moeten zelf denken. Zelfs vandaag nog wil ik met mijn teksten op Facebook vooral mensen warm maken voor kunst. Ik doe niet aan zware kunstkritiek. Ik ga weinig afbreken, tenzij het gaat om het slecht besteden van ons belastingsgeld. Dan durf ik wel eens in de pen te kruipen.

Je ziet meer en meer dat de grens tussen curatoren, critici en kunstenaars vervaagt?

Ja, vroeger waren die rollen duidelijk gescheiden. Je deed het een en niet het ander. Nu zie je die vermenging. Ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan. Ik neem aan dat dit eerder een natuurlijke evolutie is. Ik zie dat curatoren die tegelijk kunstenaar zijn ook meestal hun eigen werk meenemen in de tentoonstelling. Op zich kan dat, maar het is interessant om dat als kijker, en criticus, te weten. Het maakt de tentoonstelling niet noodzakelijk beter of slechter. Neem bijvoorbeeld het verdienstelijke werk van Jan Leysen voor de kunstbiënnale Sint-Denijs-City. Naast verzamelaar ook curator en een goede gids. Het is modieus om veel te laten beleven, maar ik wil ook informatie. Grote teksten hoeven niet perse, maar een beeldentuin zonder enig naamplaatje stoort mij dan ook weer. Ergens doet dat afbreuk aan mijn beleving, maar ook aan het werk van de kunstenaar.

Een andere manier om kunst een stuk toegankelijker te maken bestaat erin om sociaal artistieke projecten te maken. Maar wordt kunst zo niet teveel geïnstrumentaliseerd wat de kwaliteit en kracht niet ten goede komt?

Kunst mag voor mij gebruikt worden binnen bepaalde opdrachten. Zeker als er een opdrachtgever bereid is om een kunstenaar te engageren. Het moet dan wel goede kunst worden natuurlijk. Het is de kunde van de kunstenaar om dat louter sociale te overstijgen. Neem bijvoorbeeld het project van Rik Delrue, The Intellectual Gnome. Naar aanleiding van de opening van het Huis van Alijn maakte hij duizenden kleine kabouters die over de hele stad Gent verspreid werden. En voor een ander project rond de Grote Ooslog werkte hij rond de mol. Ik deed de openingsrede en ik zag toen mensen die nooit een voet in een museum zetten, maar die toch ontroerd waren door het project. Aan de andere kant ben ik zeker ook voorstander van kunst die meer rond verstilling en weg van hectiek van de huidige wereld werkt. Kunst moet gewoon overal zijn, ook op stille plekken.

Je bent heel vaak op stap. Hoe kijk je naar de huidige galeries?

Er zijn veel soorten galeries. Sommige stellen zich eerder hautain op. Je wordt soms bekeken alsof je blij mag zijn toegelaten te worden. Andere onthalen je warm, wat natuurlijk mijn voorkeur geniet (lacht). In beide kan je nochtans even goede of even dure werken vinden. Jammer dat sommige te plat commercieel zijn. Maar daar zet ik dan geen voet binnen en ga ik er ook niet over schrijven. Aan de andere kant hou ik ook wel van de vele kleine, nieuwe initiatieven. Galeries of projecten van kunstenaars. Dat zijn leuke initiatieven. Die kunnen het vuurtje aan de lont steken, voor een stuk groeien of weer verdwijnen. Dat hoort erbij.

Er zijn veel kunstenaars….

Ja er zijn heel veel kunstenaars. En heel veel verwachtingen. Er kunnen niet genoeg kunstenaars zijn – ik heb daar geen probleem mee. Of al die kunstenaars moeten verkopen, dat is iets anders. Je hebt veel soorten kunst, dat is een ontzettende rijkdom. Het DKO (Deeltijds Kunstonderwijs) speelt daar een belangrijke rol trouwens. Het is een perfecte aanvulling op de hogere kunstscholen waar vooral de artistieke attitude belangrijk lijkt te zijn, en soms vergeten wordt dat men ook nog iets moet kunnen. Een basisopleiding is belangrijk. Vergelijk het met schrijven: ik moet daarvoor ook het alfabet leren en een taalschat verwerven. En veel lezen en schrijven. Dat is hetzelfde met kunst. Natuurlijk zijn er verschillende soorten kunstenaars: sommigen spreken een groot publiek aan, anderen worden pas heel laat ontdekt. Dat maakt het allemaal niet minder waardevol. Want de levensloop van een kunstenaar kan heel grillig zijn. Jonge kunstenaars kunnen opgepikt worden en heel populair worden. Er zit een soort natuurlijke selectie achter. Dat maakt dat sommigen gefrustreerd geraken. En zelfs als het niets wordt, dan is het toch nog iets geweest. Sommigen beslissen dan om iets anders te doen, blijven in het vak als leraar, of doen iets helemaal anders. Goeie leraars zijn zeldzaam maar heel belangrijk voor veel kunstenaars.

Tot slot, is er nog interesse voor verzamelen en kopen van kunst?

Ik heb het gevoel dat er nog altijd heel veel mensen zijn die van kunst houden en ook kunst verzamelen en kopen. Er zijn natuurlijk mensen die kunst maar zever vinden en niet geïnteresseerd zijn. Er ook geen enkele voeling mee hebben. Maar voor mij is kunst levensnoodzakelijk, en ik omring me ook graag met mensen die die passie delen. Ik begrijp wel dat het wat moeilijker geworden is. Dat heeft uiteraard met de tijd te maken. Ik bedoel de onzekere tijden, als je ziet wat er in de wereld gebeurt. Nogmaals, ik zie toch nog altijd mensen kunst kopen. En niet enkel oudere mensen, ook dertigers. Onlangs maakte ik nog mee in een Gentse galerie dat alles uitverkocht was. Werk van een jonge kunstenaar. Wellicht een hype, waar verzamelaars vroeg bij willen zijn. Want zijn prijzen zullen nu wel omhoog gaan. Hoe dat komt? Geen idee, maar het gebeurt gewoon en het moet zijn dat zijn werk tal van mensen beroert. Dat maakt kunst elke dag opnieuw boeiend!

________________________

Daan Rau – Facebook-pagina: https://www.facebook.com/daan.rau Volg zeker ook de reeks posts ‘Geen dag zonder kunst’ waarbij heel wat informatie over actuele tentoonstellingen wordt meegedeeld!

[Dit interview werd ook gepubliceerd op The Art Couch op 28/9/2025.]

Eat This – op het gevaar af een indigestie te hebben

Er zijn veel kunstwerken en daarachter heel veel kunstenaars. Laat ze nog allemaal het eten schilderen dat ze niet met hun kunst kunnen verdienen en het draait helemaal in de soep. Cultuurcentrum De Schakel in Waregem zag het anders, en wou dan toch maar een volledige menukaart op haar muren. Meer dan 300 werken telt de tentoonstelling Eat This*. Wat ze gemeen hebben, behalve dat ze ondanks het thema niet-eetbaar zijn, is het formaat: 20 op 20 cm. Klein genoeg om menig kunstenaars stress te bezorgen. Veel hedendaagse kunst gaat graag groot – expressief, abstract, figuratief, alles erop en eraan. De kleine doekjes afdeling in de speciaalzaak of bij de Action is wellicht nog nooit zo bevraagd geweest. Was niemand zo stout om voor te stellen ronde werkjes te vragen – nog meer ‘een mooi bordje’?

Wat het de bezoeker doet is niet duidelijk. Vraagt verder onderzoek. Een paper, een proefschrift, minstens een discussie met alle betrokkenen. Want onopgemerkt kan dit niet voorbijgaan. Eerder deze zomer was er in Gent het Buy Local kunstsalon, waar meer dan 700 werken van Gentse kunstenaars muurhoog en -breed in de Kunsthal werden opgehangen. Een geroutineerde Franse Salon des Artistes had er niks aan. En ook toen werd al in de gangen – in zoverre er nog plaats was – gefluisterd dat dit misschien niet de beste aanpak was. Eervol voor de kunstenaar, zeker. Je werk kunnen tonen, en in veel gevallen zelfs ook nog verkopen, aan gretige kunstliefhebbers.

Maar of die honger zo groot blijft en of we er ons niet ziek aan eten? Sommige stemmen vragen om een selectie. Heeft te maken met kaf en koren. Alleen is niet duidelijk hoe dit dan moet gebeuren – lees: wie zal dat doen? Een jury bestaande uit experten die mogen voorproeven. Die de verantwoordelijkheid op zich nemen om de bezoeker te helpen en misschien ook wel om de kunstenaar tegen zichzelf te beschermen. Zoiets. Of dan toch zoals in Waregem het geval was: vol is vol – de lat werd op 300 werken gelegd. Het zijn er finaal iets meer geworden – hoe ook een limiet rekbaar wordt om toch maar niemand voor het hoofd te stoten.

Dan maar terug naar een harde selectie. Het roept tegelijk ook een bedenking – laten we het maar gewoon een dilemma noemen – op die op verschillende plaatsen terug te vinden is in de recent gepubliceerde Landschapstekening Kunsten van de Vlaamse overheid.° Moet het beleid en alles wat daarbij hoort, zich aanpassen aan het aanbod van kunst en alles doen om zoveel mogelijk kunstenaars te faciliteren of mag het wat kordater ingrijpen op dat aanbod door de nodige filters in te bouwen. Zeg maar poortwachters aanstellen die selecteren, jureren en toezien op wat wel een kans verdient. Los van wat de criteria dan ook wel mogen zijn, zowel wat betreft die poortwachters als de manier waarop ze de poort bewaken.

Kunnen we het er niet gewoon bij laten en genieten van Eat This? Of moeten we het toch nog even hebben over de roep van kunstcritici om de strijd aan te gaan met middelmatigheid en makkelijk amusement in de beeldende kunst. Hoe banaal kan je het verzinnen, een opgelegd werkje, met als gevolg de mobilisatie van heel schilderend Vlaanderen. Geef ons maar lege witte muren, met hier en daar een schurend meesterwerk in plaats van al die frivoliteiten. Hoe dan ook, op de openingsreceptie waren heel veel gelukkige mensen te zien. Het is geen kunst om de waarde van kunst te appreciëren. 

________________

* De groepstentoonstelling ‘Eat this’ loopt van 20 september tot en met 12 oktober 2025 in de exporuimte van CC De Schakel (Waregem) – www.ccdeschakel.be 

° Landschapstekening Kunsten 2025, Een analyse van de trends en ontwikkelingen in het professionele kunstenveld van Vlaanderen, Kunstenpunt (september 2025) – https://www.kunsten.be/dossiers/kunstenbeleid/landschapstekening-2025-een-analyse-van-het-vlaamse-kunstenlandschap/

[Dit artikel verscheen ook op The Art Couch op 21/09 – https://www.theartcouch.be/nieuws/eat-this-op-het-gevaar-af-een-indigestie-te-hebben]

Hoe gedragen kunstwerken zich op hun reis?

Soms moet je een galerie via kleine wegen te velde zien te vinden. De omgebouwde schuur herbergt nu kunst in plaats van koeien. Het statige kasteel heeft alle frivoliteit van zich afgeslagen en houdt het op strakke moderne werken. Het contrast met de door de tijd verweerde muren geeft diepgang aan zowel het werk als de bezoeker. Kunst komt overal en gedijt overal.

Het kan ook anders. Zoals bijvoorbeeld in onze hoofdstad. In afstand op een boogscheut van elke Belg, in tijd verlies je zelfs op zondag het geloof in elk mobiliteitsplan. In Elsene strekt het Rivoli-gebouw zich als een vacuüm getrokken brutalistische spin uit over de steenweg. Meer dan 15 galeries hebben er hun onderkomen gevonden. Grote ramen, en ook de deuren zijn ramen. En veel witte muren, heel erg witte muren. De kunstwerken lonken, maar de grote transparantie zorgt ervoor dat heel wat mensen vanuit de iets donkerder centrale gang toekijken. Echt uitnodigend is het niet om in die witte plassen licht te stappen. Wie zal op je afkomen? Is er wel iemand? Een enigszins bevreemdend gevoel. Dat kunst zo in glazen aquariums zit. Dat er ook niet direct iets gemeenschappelijks is behalve het wit van de muur. Een boeiende bonte mengeling van werken wel, een beetje zoals je in een museum verrast kan worden door van de ene zaal in de andere te struikelen.

Recent las ik de bedenking van een galerist dat het wel goed geweest is dat al die kunstwerken zo nodig met elkaar in dialoog moeten gaan. Hangen in stilte was de boodschap. Waarom inderdaad niet alles gewoon naast elkaar zonder noodzaak net iets meer te willen betekenen. De bezoeker zal er wel het zijne van maken. Als dat niet lukt, zal het wellicht niet aan de kunst liggen.

Ik wil hier zeker ook niet het omgekeerde promoten. Want ook daar zijn we teveel in gepamperd geraakt. Dat de ‘experience’ de overhand neemt. Dat de kunstwerken als decor lijken te dienen voor allerlei side-events met speciale cocktails en exquise hapjes. Dan hebben de witte vitrines misschien nog meer bestaansrecht. Op z’n minst laten die de kunst goed uitkomen. Zo goed zelfs dat je je afvraagt hoe een werk er ooit weer weg kan geraken. En dus niet alleen bekeken maar ook omarmd kan worden. Want, is dat niet het ultieme doel van de reis van een kunstwerk: thuiskomen bij iemand?

Het lijkt me een spreidstand voor zowel de kunstenaar als de galerist: wat moet een kunstwerk in zich hebben zodat de kijker zin heeft het mee te nemen naar huis. Kan die zich een voldoende beeld vormen van hoe het zich daar zal inpassen? Misschien zijn daar al andere werken, die ook geen nood hebben aan dialoog en liefst in stille eenzaamheid hangen. Of hoopt die met het werk net een nieuwe verbinding op het thuisfront te realiseren. Iets waar de galerist en de betrokken kunstenaars geen weet van hebben, misschien ook niet zouden kunnen bedenken. Blijft de vraag hoe kunstwerken zich best gedragen tijdens hun reis naar hun finale bestemming.

Dit artikel verscheen ook op The Art Couch (14/2/2025)